Christen-zijn op je werk. Voor de één vanzelfsprekend, voor de ander een uitdaging. Want hoe getuig je op een natuurlijke manier van je geloof? Hoe ga je om met vloeken, bidden voor je eten en moeilijke gesprekken?
Johannes Zwart (33) heeft een baan als softwareontwikkelaar en is op zondag organist in de kerk. Op zijn werk wil hij getuigen van Christus, maar dat gaat niet vanzelf. Hij vertelt: “De laatste jaren wil ik bewuster christen zijn op mijn werk. Het christelijk geloof is het enige geloof dat toekomstperspectief biedt, en ik gun het mijn collega’s dat ze dat verhaal kennen. Ik word niet vrolijk van de toekomst – het leven na dit leven – van iemand die Jezus niet aanneemt als Redder. Daar voel ik me medeverantwoordelijk voor. Op mijn werkplek ben ik een van de weinige jonge mensen die actief aan het geloof doet. Als ik bij dit bedrijf weg ben, wie is dan degene die een getuigenis kan afgeven? Maar ik vertel het verhaal dus niet. Dat is de worsteling.”
Belletje
Johannes wil mensen niet bang maken voor de hel. En discussies over het geloof schieten volgens hem vaak ook niet op. “Ik heb nooit de indruk gekregen dat mensen dan méér geïnteresseerd raken in het geloof. Maar wat moet ik dan wél zeggen?”
Het antwoord op die vraag weet hij niet. Hij vindt dat je christen bent om iets van het Evangelie uit te stralen naar de wereld. Dat kan een getuigenis in woorden zijn, maar ook in daden. “Dat laatste is eigenlijk nog veel belangrijker en daar probeer ik handen en voeten aan te geven. Zo wil ik rekening houden met mijn collega’s en ze op waarde schatten. Dat lukt me niet altijd, want soms denk ik: ‘Jou hoef ik even niet te zien, vandaag.’ Maar dan rinkelt er in mijn hoofd een belletje: ‘Johannes, dat is niet helemaal de bedoeling.'”
Bidden voor de lunch
Getuigen van God op het werk gaat hem dus niet eenvoudig af. Hij wil gewoon zijn werk goed doen, maar “soms staat dat op gespannen voet met het Evangelie. Een heel aardige collega zei bijvoorbeeld eens: ‘Het gaat erom dat je goed voor jezelf kiest, anders word je onder de voet gelopen.’ Maar dat vind ik een fundamenteel verkeerde houding. De christelijke houding is mooier: dat je iets van jezelf opgeeft, zonder per se over je heen te laten lopen. Ik maakte wel min of meer duidelijk dat ik het er niet mee eens was, maar ik vraag me af: Was dit wel voldoende?”
Toen er eens een deadline gehaald moest worden en er overwerk dreigde, maakte Johannes een keer te veel misbruik van een welwillende houding van collega’s om over te werken. Want hij had er geen zin in. “Achteraf denk ik: ‘Had ik niet anders moeten kiezen?’ Een tijdje terug besloot ik om voor de lunch te bidden; eerder deed ik dat niet. Ik dacht: ‘Als ik er niet over praat, laat ik in elk geval via het gebed zien dat het geloof iets voor mij betekent.’ Maar tegelijkertijd denk ik tijdens het bidden wel eens: ‘Dit doe ik puur om te tonen dat ik christen ben, in plaats van dat ik geconcentreerd in gesprek ben met de Heer.’ Vooraf vraag ik om stilte aan de mensen om mij heen, maar niet aan de hele tafel. Meestal respecteren ze het. Maar ik hoorde ook eens iemand per ongeluk tijdens het bidden zeggen: ‘Mag ik even de peper?'”
Het gevolg van zijn lunchgebed was dat een Indiase collega, die hindoe is, voor het eten tot zijn god ging bidden. En een rooms-katholieke collega sloeg voortaan een kruisje voor de maaltijd. Zo kwamen er gesprekken op gang, vooral met de Indiase collega. “Een andere, atheïstische collega ging steeds met mij geloofsdiscussies aan. Voor mij was dat een signaal dat hij toch wel geïnteresseerd is. Hij wilde er in de kroeg nog eens over doorpraten, maar dat is er nog niet van gekomen.”
Orgel spelen
Hoe gaat hij om met bijvoorbeeld vloeken? “Als er gevloekt wordt, zeg ik daar wel wat van. Maar het is vaak een ontlading van emoties, dus niet het meest geschikte moment om het aan te kaarten. Als ik iets over het geloof zeg, probeer ik dat luchtig te doen. Verder vertel ik op maandag wat ik in het weekend heb gedaan. Dat ik naar salsa ging en dat ik op zondag tijdens de kerkdienst orgel heb gespeeld. Ik vertel dat ik het mooi vind om te doen. Maar ook daarbij ervaar ik een worsteling. Want zeg ik niet teveel over de activiteiten die ik in de kerk verricht, in plaats van over de ontmoeting met God die daar plaatsvindt en het onderwijs uit Zijn Woord? Mijn collega’s stellen me er eigenlijk ook niet zoveel vragen over.”
Michelle Companjen-Westerveld (33) is mondhygieniste en docente Mondzorgkunde. Zij kwam juist door een collega tot geloof. Ze vertelt: “Mijn opa en oma waren gelovig en met hen ging ik wel eens mee naar de kerk. Mijn vader geloofde niet, maar mijn moeder wel. Toen ik klein was, ging ik met haar naar de kerk, maar het geloof werd niet geiïntegreerd in het dagelijks leven.” Michelle had wel eens gebeden en wist van “een God die in de hemel zat of zoiets”. Maar wat Jezus daarmee te maken had, wat Hij voor haar persoonlijk kon betekenen en wie de Heilige Geest was, wist ze niet.
Behoorlijke discussie
In 2003 overleed Michelles opa in Amerika, waar hij samen met haar oma woonde. Vanwege de begrafenis ging ze drie weken naar Amerika, waar ze in de kerk van haar opa een leuke, vrouwelijke voorganger heel aanstekelijk over het geloof hoorde vertellen. “Tijdens die vakantie heb ik buiten op een bankje gebeden: ‘God, leer mij in Nederland iemand kennen die mij meer over het geloof kan vertellen.'”
Terug in Nederland, zag ze tijdens een bijbaantje in de catering een collega in de pauze iets lezen. Ze vroeg wat hij aan het lezen was, waarop hij antwoordde dat hij de Bijbel las. “‘Ik geloof ook in God,’ zei ik, waarna hij me heel raar aankeek. ‘Weet je dat wel zeker?’ vroeg hij. Hij vroeg wat ik geloofde, of ik naar een kerk ging, in de Bijbel las en of ik wist wie Jezus was. We hadden een behoorlijke discussie of ik wel of niet gelovig was. Dat vond ik wel heel pittig, want ik dacht: ‘Wie ben jij om tegen mij te zeggen dat ik niet geloof?’ Maar later besefte ik wel dat ik niet heel actief als gelovige leefde. Toen wist ik niet dat het geloof je leven kan veranderen.”
Michelle zei tegen die collega dat ze een kerk zocht en hij nodigde haar vervolgens uit om met hem mee te gaan. “Hij heeft niet echt geëvangeliseerd, maar vertelde gewoon zijn verhaal: wat hij geloofde en waarom. Nu denk ik: ‘Hij is door God op mijn weg gezet.'”
De eerste keer in de kerk vond ze het een beetje zweverig, maar na een maand ging ze terug en werd ze lid van een bijbelgroep van mensen die midden in het leven stonden en met wie ze een klik voelde. “Zij vertelden op een mooie manier over hun geloof. In 2005 liet ik me dopen.”
Niet op eigen kracht
Op haar eigen werk vertelt Michelle nu ook over God, maar alleen als mensen er voor openstaan. Ze heeft ervaren dat deuren dichtslaan als ze het uit eigen kracht wil doen. “Je moet oppassen dat je niet zelf openingen zoekt die er niet zijn. Je jaagt mensen tegen je in het harnas als je iets aan hen op wilt dringen. Ik zeg nooit dingen als: ‘Jij moet ook christen worden.’ Maar als je voor een persoon bidt en voor een opening voor gesprek, dan zal God je een moment geven dat je je verhaal kunt vertellen. Ik vertel meestal gewoon wat ik geloof, wat het met mij doet en hoe het mij veranderde. Bij een collega maakte dat eens veel indruk. Door je eigen ervaringen te vertellen, zet je mensen aan het denken. Dan breng je ze misschien niet meteen tot het geloof, maar het mooiste is als mensen naar je verhaal willen luisteren. Dan zaai je een klein zaadje, dat misschien ooit tot bloei komt. Collega’s moeten wel weten dat je gelovig bent, zodat ze vragen kunnen stellen. En ze moeten aan je kunnen zien, door je gedrag, dat je christen bent.”
Ook als er lastige situaties op haar werk zijn, bidt Michelle. Zo was ze eens bang dat ze in een gesprek door een pittige collega overruled zou worden. Vooraf had ze voor haar gebeden. Toen Michelle haar later ontmoette, was die collega een heel rustig persoon. “Wow, hoe groot is God dat die persoon zo rustig is! Ook zo kun je God betrekken in je werk.”
Tekst: Sjoerd Wielenga
Beeld: Ruben Timman
Bron: Visie 2013, nr. 44